Insolventierecht
Met het oog op een goede werking van de interne markt is door middel van de verordening (EG) Nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 een regeling getroffen voor grensoverschrijdende insolventies binnen de EU.
Vanwege het feit dat het materiële recht in de verschillende lidstaten tot zeer verschillende rechtsgevolgen kan leiden, werd het onwenselijk geacht om voor alle verdragstaten een universele insolventieprocedure in te voeren.
In de plaats daarvan is daarom een regeling ingevoerd die mogelijk maakt om, met inachtneming van de verschillende belangen van alle betrokken schuldeisers en respect voor de verschillen in de insolventieprocedures van de verschillende landen, tegelijkertijd in verschillende landen insolventieprocedures te openen.
Uitgangspunt is dat er een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend in het land waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is. Daaronder wordt verstaan de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is. Bij rechtspersonen wordt dat vermoed de statutaire vestigingsplaats te zijn.
Daarnaast kunnen secundaire insolventieprocedures worden geopend in andere lidstaten, waar de schuldenaar een vestiging heeft. Dat kan zowel voorafgaand aan het openen van de hoofdprocedure als na opening van de hoofdprocedure. De gevolgen van een secundaire procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van de staat bevinden waar de secundaire procedure geopend is.
Voorafgaand aan het openen van een dergelijke, secundaire, insolventieprocedure kan de rechter die bevoegd is in de hoofdinsolventieprocedure, evenals een voorlopige curator in dat land, in een andere lidstaat, voorlopige beschermende maatregelen verzoeken.
Voordat er een hoofdprocedure is geopend in het land waar zich het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar bevindt, kunnen in de andere landen waar de schuldenaar een vestiging heeft, alleen plaatselijke schuldeisers en schuldeisers van die vestiging een insolventieprocedure aanvragen. Dit kan ook als in het land waarin de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen heeft, het niet mogelijk is een insolventieprocedure te openen.
Als eenmaal een hoofdprocedure geopend is, kan in beginsel iedere schuldeiser in iedere lopende insolventieprocedure zijn vorderingen op de schuldenaar in te dienen. Er moet evenwel op worden toegezien dat alle schuldeisers met een gelijke rang steeds overal dezelfde rechten hebben. Ook om die reden is coördinatie tussen de verschillende curatoren vereist. Elke schuldeiser moet kunnen behouden wat hij in een insolventieprocedure heeft verkregen, maar hij kan pas in een andere procedure enige uitkering verlangen, nadat de schuldeisers met een gelijke rang in die procedure een evenredig deel van hun vordering hebben ontvangen.
Als dit gebeurt voordat in het land waar zich het centrum van de voornaamste bevindt, een hoofdinsolventieprocedure is geopend, wordt een insolventieprocedure in een ander land een secundaire procedure, zodra de hoofdprocedure is geopend in het land met het centrum van de voornaamste belangen.
Secundaire procedures kunnen van belang zijn voor een efficiënt beheer van de volledige boedel van de schuldenaar, maar ook vanwege niet te overbruggen verschillen in de betrokken rechtsstelsels. Daarom mag de curator in de hoofdprocedure een secundaire insolventieprocedure in een ander land verzoeken, wanneer dat voor een efficiënt beheer van de boedel nodig is.
Het is de bedoeling dat de hoofdprocedure leidend is ten opzichte van de secundaire procedures. In de verordening is erin voorzien dat er coördinatie van de verschillende procedures plaatsvindt door de curator in de hoofdprocedure. De curator in de hoofdprocedure heeft bij de afwikkeling een leidende positie. Hij kan ingrijpen door een herstelplan of akkoord voor te stellen of door schorsing van de afwikkeling in de secundaire procedure te verzoeken. De verordening schrijft voor dat de curatoren in de verschillende lidstaten met elkaar samenwerken en elkaar op de hoogte houden.
Hoofdregel is dat het recht van het land waar een insolventieprocedure is geopend, die insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst.
Ter bescherming van het kredietwezen en de rechtszekerheid geldt dat de verordening geen verandering brengt ten aanzien van de rechten van zakelijk gerechtigden met betrekking tot aan de schuldenaar toebehorende zaken. De vestiging, geldigheid en draagwijdte van zakelijke rechten worden bepaald door het recht van de staat waar de zaken zich bevinden en worden door de opening van een insolventieprocedure onverlet gelaten. Zakelijk gerechtigden moeten hun rechten kunnen uitoefenen alsof er geen insolventieprocedure is.
Ook bestaande rechten van verrekening worden ongemoeid gelaten. Als volgens het recht van de staat dat op de vordering van de schuldeiser van toepassing is, verrekening toegestaan is, kan dat recht ook worden ingeroepen als volgens het recht van het land waar de insolventieprocedure geopend is, een dergelijke verrekening niet toegestaan is.
De verordening respecteert de regelgeving en het recht dat van toepassing is op betalingssystemen en financiële markten die bestreken worden door de Europese richtlijn 98/26/EG.
Ten aanzien van arbeidsovereenkomsten geldt dat de gevolgen van de insolventieprocedure worden bepaald door het recht dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
De verordening is niet van toepassing op insolventieprocedures met betrekking tot verzekeringsmaatschappijen, beleggingsinstellingen die diensten verrichten die het houden van geld of effecten behelzen, kredietinstellingen en instellingen voor collectieve belegging.
Deze verordening is van toepassing in alle EU-lidstaten met uitzondering van Denemarken.
De volledige tekst van de insolventieverordening kunt u inzien door hier aan te klikken.